Ensebroek

Plaats
Buurtschap
Leudal
Midden-Limburg
Limburg

ensebroek_lied_t.g.v._50_jaar_kerk_kelpen-oler_in_1986.jpg

Ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de kerk in Kelpen-Oler in 1986 is o.a. dit lied over de buurtschap Ensebroek gemaakt en opgevoerd: 'Ensebrook, sjoene hook, woe bis doe toch gebleven'.

Ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de kerk in Kelpen-Oler in 1986 is o.a. dit lied over de buurtschap Ensebroek gemaakt en opgevoerd: 'Ensebrook, sjoene hook, woe bis doe toch gebleven'.

Ensebroek

Terug naar boven

Status

- Ensebroek is een buurtschap in de provincie Limburg, in de streek Midden-Limburg, gemeente Leudal. T/m 1990 gemeente Grathem. In 1991 over naar gemeente Heythuysen, in 2007 over naar gemeente Leudal.

- De buurtschap Ensebroek valt, ook voor de postadressen, onder het dorp Kelpen-Oler.

- De buurtschap Ensebroek heeft geen plaatsnaamborden, en ook geen gelijkluidende straatnaam - wat bij veel andere buurtschappen wél het geval is - zodat je ter plekke nergens aan kunt zien dat en wanneer je de buurtschap binnenkomt en weer verlaat.

- Ensebroek is al een oude buurtschap, hoewel wij het vreemd genoeg als plaatsnaam vrijwel nergens tegenkomen, in oude noch recente atlassen of plaatsnamenlijsten. De naam komt alleen voor in het Dorpsontwikkelingsplan uit 2011. Citaat: "Kelpen-Oler laat zich kenmerken door de kerk, ’t Trefcentrum, de boerderijen en de school. Landschappelijk gezien gaat de aandacht uit naar het kanaal, Keversbroek, Kaufven en het landschap in het algemeen. De oude boerderijen van de buurtschap Ensebroek en deze buurtschap als landschap met een hoog landschappelijke waarde kunnen hieraan worden toegevoegd." Helaas kunnen wij verder niets inhoudelijks vinden over deze kennelijk toch wel bijzondere buurtschap. Noch in het Dorpsontwikkelingsplan, noch elders op het internet. Verder vinden wij alleen de melding dat hier ooit een slotje heeft gestaan, waarvoor zie verder hieronder bij Geschiedenis.

Terug naar boven

Naam

In het Limburgs
Ensebrook.

Oudere vermeldingen
Ensenbroek, Enschebroek, 15e eeuw Enssebroog (aldus de lokale schutterij).

Terug naar boven

Ligging

De buurtschap ligt rond de Ensebroekerweg en rond het gedeelte van de Kuiperweg rond en N van het water de Rijdtbeek. De buurtschap ligt in de nabijheid van de waterloop de Rijdtbeek of Rijdt, beurtelings stromend Z (voor het W deel van de buurtschap) en N (voor het O deel van de buurtschap) van Ensebroek en ligt direct O van het dorp Kelpen-Oler, O van de A2, N en NNW van het dorp Grathem, W en WZW van het dorp Baexem, ZW van het dorp Heythuysen, Z van het dorp Leveroy en OZO van het dorp Ell.

Terug naar boven

Statistische gegevens

De buurtschap Ensebroek omvat ca. 20 huizen met ca. 50 inwoners.

Terug naar boven

Geschiedenis

Sinds of wellicht zelfs vóór de 16e eeuw is hier reeds sprake geweest van een kasteeltje Ensebroek, Ensenbroek of Enschebroek. In akten uit midden 17e eeuw is afwisselend sprake van een 'hoff' en een 'huijs' met deze naam. Eind 18e eeuw is het kasteeltje afgebroken. Op de kaart van Tranchot en latere kaarten is de plaats niet meer terug te vinden. Er zijn o.a. artikelen over verschenen in De Maasgouw, jaargang 1882, nr. 4. Het betreft J.L. Meulleners, 'Het slot Ensebroek (Grathem)' (p. 661-662, 665-666, 669-670 en 675), en Frissche, 'Het slot (en de heren van) Ensebroek (met naschrift van E. Slanghen)' (p. 674-675).

De lokale Schutterij Sint Petrus weet er op haar site nog het volgende over te vertellen: "In de 15e eeuw lag er een ridderzetel 'Enssebroog' thans 'Ensebroek' genaamd. Dit kasteel met zijn latere bewoners werd bekend in de gehele omgeving door de rooftochten die door het adellijke maar niet edele broederpaar Hendrik en Werner Roest van Ensenbroeck werden ondernomen. De schutterscapaciteiten van deze bewoners van het kasteel, waarvan de laatste overgebleven ridders in 1789 vertrokken, waren dan ook in de wijde omtrek bekend."

In het boek 'Limburgsche legenden, sagen, sprookjes, en volksverhalen. Deel 1' (1875) vinden we een mooie ballade over de sage van kasteel Ensebroek, die erop neerkomt dat het kasteel door een banvloek van iemand die door de kasteelheer in zijn kerker was opgesloten, vergaan zou zijn. De auteur van de ballade, Jos. Habets, licht erbij toe: "Oilder*, waar het slot Ensebroek lag, is eene buurtschap in het voormalig stift Thorn, eenzaam tusschen woeste heidegronden en duistere dennenbosschen gelegen, en bestaat uit verstrooide pachthoeven, die burgerlijk te Grathem en kerkelijk deels bij Ell, deels bij Grathem behooren. Opmerkelijk is dat Oilder, ofschoon slechts 280 inwoners tellende, jaarlijks op den 2. Zondag van Juli zijne bijzondere kermis viert, die veel volk uit de buurt derwaarts lokt. Of nu het spreekwoord: ‘Oild er is zonder God of gebod’, van bedoelde kermis of van den godvergeten Spaanschen ridder van Ensebroek komt, is mij onbekend. De sage hier verteld, leeft nog frisch bij het landvolk." De ballade is via de link ook online te lezen.
* Hij bedoelt hiermee de buurtschap Oler, tegenwoordig deel van het dorp Kelpen-Oler.

Tot slot vinden we nog een uitvoerige beschrijving van de lange reeks criminele en moorddadige activiteiten van de hiervoor genoemde broers Hendrik en Werner Roest van Ensenbroeck, in een artikel getiteld 'Een bijdrage tot de geschiedenis van het kasteel Ensebroek en enkele bewoners daarvan, te Oler', verschenen in het boek 'Een gouden kerkgemeenschap. 50 jaar kerk in Kelpen-Oler 1936-1986', en samengesteld door Peter Roost, archivaris te Thorn en oud-inwoner van Kelpen-Oler. Voor degenen die dit boek niet in hun bezit hebben maar wel in deze materie geïnteresseerd zijn, geven wij het artikel hieronder weer:

"Het kasteel Ensebroek, dat gelegen heeft onder Oler in de gelijknamige buurtschap tussen Voorterhof en Hoverhof, ressorteerde onder de laatbank van het kapittel van Sint Servaas (uit Maastricht) te Panheel, genaamd "De Pas". In welke tijd het kasteel gebouwd werd is niet bekend. Wat we wel weten, en wel uit een aantekening in het "Registrum Memoriale" van de parochie Grathem, is dat het kasteel in 1779 is gesloopt en geslecht.

In 1957 is wat er toen nog restte van de grachten gedempt, en is het grondvlak van het complex geëgaliseerd. Naar dat grondvlak is o.a. in 1874 een onderzoek ingesteld door pastoor P. Franssen van Ittervoort, een amateurarcheoloog. Ook later is het grondvlak nog onderzocht, te weten in 1948/1949 door Theo Peeters en Wiel Geraats, beiden uit Oler, en nadien nog door de familie Verstappen, eveneens uit Oler.

Als bewoners van het kasteel kennen we onder meer de adellijke familie Roest (ook wel geschreven als Roost, Rost of Roist) van Ensenbroeck. Deze naam komt ook in onze tijd nog steeds voor, zij het alleen dat de toevoeging "van Ensenbroeck" ontbreekt en de adellijke titel verdwenen is. De dezerzijds oudst bekende vermelding van de familie Roest van Ensenbroeck komt voor in een transportakte van 1571. Daarbij draagt Agneiss (Agnes) van Ensenbroeck, geassisteerd door haar man Adriaan van Riemsdijck, haar aandeel in de goederen, gelegen te Ensenbroeck, die haar vader Jonker Hendrick Roest van Ensenbroek samen met zijn eerste (overleden) echtgenote Theodorica van Meekeren in bezit gehad en gebruikt heeft, over aan haar broers en zusters Ermen, Johan, Christina, Andries en Dirck, kinderen uit het tweede huwelijk van voornoemde Hendrick Roest met Elisabeth Ertzenbach.

In de 17e eeuw treffen we als deelgerechtigden in het kasteel ook aan de adellijke, uit Spanje stammende, familie d'Ivora. De ritmeester Don Gabriel d'Ivora koopt namelijk in 1654 een erfdeel in het goed van de erfgenamen van Ermgart, alias Emerentiana (we mogen aannemen dat dit de hiervoor genoemde Ermen is) Roest van Ensenbroeck, gehuwd met jonker Thiry Walgraff de Cotys. Nadien zien we dat de leden van de familie d'Ivora huwen met telgen uit de familie Roest van Ensenbroeck.

De naam d'Ivora leeft thans nog voort in Oler en wel als benaming van het boerderijtje, gelegen bij het pand Ensebroekerweg 11 (M. Luyten). In de volksmond wordt dit boerderijtje "Voeres" genoemd.

Zoals in elke familie wel voorkomt, heeft ook de familie Roest van Ensenbroeck haar zwarte schapen gehad. De bekendste voorbeelden hiervan zijn ongetwijfeld de gebroeders Hendrik en Werner Roest van Ensenbroeck, die geleefd hebben in de 18e eeuw. In processen, gevoerd voor de schepenbank van Wessem, treft men hun namen diverse keren aan ter zake van bedreiging, mishandeling, diefstal en struikroverij. Hoewel over hun streken reeds vaker gepubliceerd is, menen wij toch dat wij in deze herdenkinkingsuitgave hierover ook iets moeten opnemen. Wij laten daarom enkele van hun niet bepaald edele daden volgen, zoals die vermeld staan in de aanklachten, die tegen hen werden ingediend.

Op 21 augustus 1708 begint het. Het toneel stelt voor de "volle en vrye heerestraete" tussen het toen Wessems, thans Grathems gehucht Oler en Grathem. Hendrik Joosten, de pachter of halfman, zoals men het toen noemde, op Vosberge, komt met zijn kar aangereden; van de andere kant waarschijnlijk kwam jonker Hendrik Roest van Ensenbroeck. Per ongeluk of met opzet, het blijkt niet duidelijk uit de stukken van het proces die nog over zijn, reed Hendrik Joosten het rad van de kar van de jonker in stukken. Deze zag daarop een zekere Dirk Hermans van Oler, ook al op een kar - men zou zeggen dat het op die dag druk was op de weg van Oler naar Grathem - en riep hem toe: "Hendrich heeft mich het raedt in stucken gevaeren, laet ons hem dat doen betaelen", waarop jonker Hendrik het houweel van zijn kar trok en de andere Hendrik daarmee zo begon te slaan, dat zijn hoofd bloedde. Toen deze om hulp riep trok jonker Hendrik niet zijn rapier (lange puntige degen), maar dood-prozaïsch zijn mes uit en begon daarmee zijn naamgenoot zo te bewerken, dat Dirk Hermans, die zich neutraal wilde houden - althans blijkens zijn getuigenis voor de schepenbank van Wessem - wegreed.

Maar dat vond de messentrekker niet aardig en hij dwong hem met zijn opgespannen snaphaan (geweer) om mee terug te keren naar zijn slachtoffer, dat hij weer wilde slaan, hetgeen Dirk, die nu zijn neutraliteit liet varen, hem belette. Althans zo vertelde hij zijn verhaal. Hij werd evenwel als medeplichtige in het proces betrokken en daarbij veroordeeld om zich met Joosten te verstaan, alsmede tot het betalen van een boete en de kosten van de justitie. Volgens de aanklacht van de schout had de jonker Hendrik Joosten uit zijn kar getrokken, met zijn houweel twee gaten in zijn hoofd geslagen, een ter lengte van een vinger en drie vingers breed, en het tweede een klein beetje kleiner, zijn rechterzij "bloodt en blauw" geslagen, zijn linkerzijde dito en naar alle waarschijnlijkheid daardoor enige ribben in het lijf gebroken, en daarmee niet tevreden had hij hem ook nog de kleren van het lijf gesneden. Zelfs zou hij het slachtoffer vermoord hebben, ware het niet dat enkele inwoners van het Land van Thorn te hulp gekomen waren.

De schout was van oordeel, dat die feiten aan den lijve strafbaar waren volgens bladzijde 368, artikel 12, en bladzijde 371, artikel 3, van het Gelders Landrecht ut poena unius sit metus multorum (opdat de straf van een enkele vrees van velen zij) en eiste een boete van 20....(er is een gat in het papier en zodoende is dit niet helemaal leesbaar) gulden volgens bladzijde 386, artikel 11, van voornoemd landrecht, of het dubbele, als het opzettelijk of verraderlijk geschied, zoals het hier het geval was, ook alweer volgens vernoemd landrecht.

Dirk Hermans die op het eind van het proces Dirk Verstappen wordt genoemd (misschien woonde hij op het goed "Hermans" onder Oler of werd hij zo genoemd naar zijn vaders naam, terwijl zijn eigenlijke familienaam Verstappen was) werd 29 september 1709 veroordeeld om de klagende Joosten tevreden te stellen wegens door deze geleden smart, pijn schade, geneesheerloon, visitatie, geld enz., onder voorbehoud van eventueel verhaal door hem op Jonker Hendrik Roest van Ensenbroeck. Die kosten werden op 173 gulden, 8 en een halve stuiver Brabants geschat (1 gulden Brabants is 86 cent) plus de kosten van de procedure, mits de declarant enige posten onder eed bevestigde, alsmede de kosten van uitwinning zo nodig voorbehoudend. Jonker Hendrik was al lang gevlogen. 13 oktober 1708 was hem door het gerecht gelast om terstond borg te stellen, omdat op hem weinig te verhalen viel, op straf anders dat de klager hem zal "burchen, dat is de gevanckenisse verleenen conform het zelve landrecht", dus zoveel als gijzelen.

In 1711 kreeg de schout van Wessem met de andere broer, namelijk jonker Werner te doen. Hendrik zat toen, zo blijkt uit het proces, gevangen. Het ging over een moordaanslag die op 6 januari van dat jaar op zijn neef was gepleegd. Wij zullen beginnen met zijn zondenlijst, zoals in elk requisitoir of eis thans de gewoonte is, maar die vroeger bij gedeelten werd medegedeeld, in de verschillende weerleggingen van de schout en beschuldigde, rescriptiën, (verweerschriften), reprochen (verwerpingen) enz., en ook uit de verhoren van beschuldigde en getuigen bleek.

Eigenlijk moest de schout, ambtshalve klager, (dus zoveel als thans de officier van justitie), een gewoon proces voeren. Welnu, deze Werner dan, zo blijkt uit bovenvermelde stukken, was gedeserteerd uit de Paltz-Neuburgse troepen, evenals zijn broer; had dan met deze enige tijd in Roermond, op de Kraanpoort, wegens ernstige misdaden gevangen gezeten; was vervolgens uit consideratie van de familie, op hoop van beterschap, ontslagen, maar had die beterschap getoond door allerlei feiten, die deze hoop geheel beschaamden.

Verder blijkt nog uit het proces - of het feit voor of na zijn verblijf op de Kraanpoort te Roermond plaats had is niet uit de stukken op te maken - het volgende. Omstreeks Portiuncula (2 augustus) 1710 had hij op het Ellerveld (Land van Thorn) bij het hagelkruis met zijn onafscheidelijke broer Hendrik en een zekere Nys Eyckholt, zich uitgevend voor Franse soldaten (het was tijdens de Spaanse Successieoorlog), een soldaat Paulus Lucas met zijn vrouw, die in Wacholter olie (jenever) handelden, van hun voorraad beroofd, onder het voorwendsel van die als smokkelwaar aan te houden, daarenboven hen beroofd van 3 pattacobs (een pattacon is 4 gulden), 4 hemden, 3 witte mansslaapmutsen, een paar sajetten kousen, een busje triakel (een soort geneesmiddel) en Neurenberger pleisters. Tenslotte had hij de vrouw zo'n stoot in haar zijde gegeven, dat zij "een queden kraem" had gekregen. Ook had hij beiden met de dood bedreigd wanneer zij iets van het voorval durfden te zeggen.

Op zekere nacht had hij tussen het huis Ensenbroeck en de hoeve De Poort op de weg de zoon van Geel Caris aangevallen om hem drinkgeld af te persen. Ook al in de rol van Frans soldaat, had hij een zekere Paulus Houben, die met zijn kar van Grathem naar Wessem reed, bedreigd met "halt mort Dieu off ick schiet, dat digh den damp den hals uyt gaet" en hem 3 en een halve schelling, zijn mes en tabak afgenomen.

Daarbij had hij nog de onhebbelijke gewoonte gehad de voorbijgangers uit te plunderen onder het voorwendsel, dat zij geen goede paspoorten bij zich hadden (het was nog steeds tijdens de Spaanse Successieoorlog) en zo'n oorlog gaf toen, net zo als heden, altijd aanleiding tot vreemde praktijken, vaak onder militaire vermomming. Zo had hij ook de zoon van de heer Haen, raadsheer van het Hof van Gelder te Roermond, en die van de heer Bors (waarschijnlijk de postmeester de Bors te Roermond) onder handen gekregen. Ook een zekere Adriaan van der Beecke had hij, alweer samen met zijn broer, uitgeplunderd en hem zijn pas afgenomen.

Op Driekoningenavond, 6 januari 1711 - hij koos dikwijls de heiligendagen uit voor zijn ondernemingen - had Werner bij zijn neef Hans Dirck Roest van Ensenbroeck, tussen 8 en 9 uur 's avonds, door een gat in de muur en door een venster tot tweemaal toe met schroot geschoten en bijna de dienstbode met haar kind geraakt. Nadat Hans Dirck naar buiten was gekomen en op hem had geschoten, had ook hij op zijn neef aangelegd. Wat de beweegreden daarvan was, komt men niet te weten.

Werner was op de vlucht geslagen, had zich op het Ellerveld bij een schaapskooi onder het hooi verborgen met zijn snaphaan, werd echter gegrepen door de schutters, die een jacht op hem hielden, ontsnapte naar de kant van Stevensweert, werd door de schutters aangeschoten en gepakt. Hij beweerde later voor de schepenen van Wessem, dat hij zich verborgen had uit vrees dat, zoals hij meende, Paltz-Neuburgse soldaten hem als deserteur kwamen gevangen nemen. Inderdaad kwam er tijdens het proces een verzoek binnen van de gouverneur van Gulik, Lyebeck, om hem als deserteur uit te leveren. Hij zat toen, omdat er in Wessem geen geschikte gevangenis was, gevangen in Stevensweert, waarheen de schutters hem gevoerd hadden. Daar het - later Oostenrijks- overkwartier van Gelder, toen onder de Staten-Generaal ressorteerde (tot het 3e Barrièretractaat van 15 november 1715) werd door de schout daartoe aan de Raad van State vergunning gevraagd, hetgeen evenwel bij resolutie van 6 februari 1712 werd geweigerd. Tijdens het proces beweerde de schout van Wessem, Christoffel Matheus de Bree (in zijn requisitoir zullen wij het maar noemen), dat niet de persoon, maar de deugden, respectievelijk de fouten de luister van de adeldom maken, versieren, respectievelijk besmeuren. Van welke besmeuring de in hechtenis genomen jonker Werner en zijn gevangen zittende broer Hendrik, alhier in het land genoegzaam bewijzen hadden gegeven.

Dezelfde schout bleek intussen bang te zijn voor de wraak van Werner op zijn neef Hans Dick, want meer dan eens ontkende hij dat deze een klacht tegen hem had ingediend. Wel had die neef in het algemeen verklaard dat hem op 6 januari 1711 in zijn huis geweld was aangedaan. De zaak werd intussen erg. De schout dreigde al met de pijnbank en gebruikte daarbij een rechterlijk stijlbloempje, dat vermelding verdient. Hij verklaarde namelijk: "gaept de saecke ad totturam (tot de pijnbank of tortuur) gelijk eenen oeven".

Op de eis van de schout velde de schepenbank van Wessem het volgende vonnis. Hij werd volgens het Gelders Landrecht veroordeeld om orphede te zweren, d.w.z. dat hij zich niet zou wreken op schout, schepenen getuigen enz., wegens zijn gevangenis enz., en om in geen twintig jaar weer in Wessem te komen, onder wat voor voorwendsel ook, zelfs niet in het huis van zijn moeder, op pene(straf) van gestraft te worden als een straatschender en vrijbuiter en verder in de kosten van zijn hechtenis en die van het gerecht.

Hij vond echter blijkbaar die twintig jaar te lang. Immers op zondag 4 februari 1720, toen nauwelijks 9 jaar waren verstreken van de ballingschap buiten Wessem, heeft zij zich, alsof er niets gebeurd was, weer in Oler (rechtsgebied van Wessem) vertoond. Op die dag hadden in de herberg van Jan Straeter 's avonds verschillende personen zitten te kaart te spelen en te drinken, namelijk de schepen Jan Hendrickx, diens zoon Peter, jonker Gerard de Pollaert van Buggenum met zijn zoon Francis, ook Philippus Jacobus genoemd, alsmede Hendrick aan de Groote Poort met nog anderen.

Over het kaartspel was, zoals meer gebeurt, twist ontstaan en Francis Pollaert was daarbij ineens opgesprongen, uitroepend tegen Hendrick aan de Groote Poort: "e mort Dieu hebts dou krakeel met mijn papa", ondertussen zijn snaphaan pakkend en spannend. Zonder twijfel had hij Hendrick aan de Groote Poort doodgeschoten, als de omstanders hem het wapen, dat hij reeds op de borst van Hendrick had geplaatst, niet hadden afgenomen. De jonkers waren in die tijd kort van stof en wij hebben hier een aardig herbergtoneel ten plattelande uit de 18e eeuw. Na veel dreigementen en spektakel waren ook de gebroeders Roest van Ensenbroeck eraan te pas gekomen, en hadden uitgeroepen, dat zij zo lang tussen heggen en struiken zouden lopen, totdat zij gelegenheid hadden Hendrick aan de Groote Poort, Jan Hendrickx en diens zoon Peter, de benen vol hagel te schieten.

Het gevolg was, dat de vrouw van Hendrick aan de Groote Poort de volgende dag haar man vond geheel doorgeslagen en doorstoten, met twee gaten in zijn hoofd, ja zijn heel lichaam zodanig "doorslaeghen" en met snaphanen doorstoten, dat hij noch zijn adem kon ophalen of zijn neus "snuyven". Geen wonder dat de gebroeders Roest van Ensenbroeck er van door waren gegaan. Gerard de Pollaert moest het proces betalen plus 50 gulden aan de schout als amende (boete) voor zijn, gevangen genomen, zoon Francis of Philippus Jacobus, die met de gebroeders Roest van Ensenbroeck de arme Hendrick aan de Groote Poort zo toegetakeld hadden.

Tussen 26 en 27 maart 1725 begingen de twee gebroeders een "geweldigen" diefstal ten huize van Hendrik Joosten, die woonde op de Mildert onder Nederweert. Terwijl Werner met een zekere Nicolaes Hoegenbuller, die later op het kasteel van Horn gevangen zat en daar werd verhoord door de schepenen van de hoofdjustitie van Horn, op wacht stond, heeft Hendrik met een zekere Kobus een lemen wand doorgebroken en alle, of althans de meeste roerende goederen daar uitgehaald en hebben zij de buit verdeeld op het huis Ensebroek. Daarbij hielden de jonkers het gestolen meel voor zich alleen. Tevergeefs werden zij herhaaldelijk gedaagd tenslotte bij vonnis van 6 augustus 1725 voor eeuwig uit Wessem verbannen, op straffe des doods indien zij daar nog ooit durfden te verschijnen. Verder werden al hun goederen geconfisceerd (verbeurd verklaard) ten profijte van de schout en werden zij veroordeeld tot betaling van de kosten van het proces.

Tenslotte had men op 3 oktober 1731 Hendrik Roest van Ensenbroeck te pakken gekregen, toen hij zo vermetel was geweest om naar zijn vrouw en kinderen in Oler te komen, en werd hij opgesloten in Weert. De schout eiste nu het doodvonnis. Met het onschuldigste gezicht van de wereld verklaarde Hendrik dat hij niet geweten had van het decreet tot in hechtenisneming door het gerecht, omwille van de feiten die hij begaan had. Nu kwam de angst aan zijn lijf en werd door de gevangene een rekest tot gratieverlening ingediend bij de gouverneur van de Zuidelijke Nederlanden te Brussel. Datzelfde geschiedde nota bene ook door de schepenbank van Wessem bij de keizer, als hertog van Gelder, te zijnen gunste.

Het eind van het liedje was dat hem de doodstraf werd kwijtgescholden, onder voorwaarde evenwel, dat hij zich daaraan onderwierp zo hij ooit weer een voet op Wessemse bodem durfde zetten. Dat geschiedde namens de keizer door de Regering in Brussel op 12 februari 1732. De vrees voor de wraak van Werner en zijn aanhang was misschien niet vreemd aan die zaak." In januari en februari 2019 heeft Tim Schmitz, oud-directeur van de basisschool van Kelpen-Oler, een lezing gehouden over de geschiedenis van kasteel Ensebroek en zijn bewoners. Onder de link vind je de beelden die hij daarbij heeft laten zien. Deze zeer succesvolle lezingen hebben weer geleid tot een volgend initiatief, namelijk de realisatie van een monument voor het verdwenen kasteel, met informatiepaneel en rustbank. Zie daarvoor het hoofdstuk Bezienswaardigheden.

Terug naar boven

Bezienswaardigheden

- Kapelletje Maria Tenhemelopneming aan de Ensebroekerweg op de hoek met de Processieweg.

- Een eeuwenoude waterput aan de Ensebroekerweg was vroeger de waterbron voor de bewoners van de landerijen die rondom het kasteel van Ensebroek lagen.

- In 2019 heeft inwoner Thei Verstappen (destijds 69 jaar) het initiatief genomen om een monument voor het verdwenen kasteel Ensebroek te realiseren. Hij heeft het samen met een aantal inwoners gerealiseerd. Het monument bestaat uit een aantal gegroepeerde originele lateistenen van de - in 1948/1949 blootgelegde - fundering van het kasteel, met daarbij een informatiepaneel en een rustbankje. De heer Verstappen vond het de tijd om het monument nu te realiseren, omdat de grondeigenaar waar de fundering ligt, eraan wilde meewerken dat een aantal stenen van de fundering voor het monument zouden worden gebruikt. En bij een eventueel toekomstige nieuwe eigenaar is dat maar afwachten. Het monument is begin september 2019 onthuld door de enkele dagen daarvoor benoemde burgemeester Désirée Schmalschläger. - Videoreportage van de onthullingsceremonie van het monument. - Onder deze link vind je 2 fotoreportages van de onthulling van het monument.

Terug naar boven

Natuur en recreatie

- "Beleef op locatie de geschiedenis van Kasteel Ensebroek. Download de app en sta op locatie oog-in-oog met onze archeoloog. Hij vertelt je via de modernste virtuele technieken over het ontstaan en verdwijnen van het kasteel. Zo is het net of je naar het verleden transformeert."

Terug naar boven

Links

- Zorg: - Zorghoeve De Port in buurtschap Ensebroek (Kuiperweg 17) biedt 24-uurszorg aan 27 bewoners met dementie in drie kleinschalige groepswoningen. Van origine is De Port een melkveehouderij die dagbesteding biedt aan zelfstandig wonende ouderen uit de regio. Eigenaren Frank en Anita Coolen runnen de melkveehouderij, zorghoeve en dagbesteding zelfstandig. Voor de benodigde zorg werken zij samen met Proteion. Deze samenwerking combineert het beste van het landelijk leven en veilige, vertrouwde zorg voor de bewoners en bezoekers. Veel bewoners hebben zelf een agrarisch verleden, waardoor de omgeving herkenbaar is en structuur biedt. Het afwisselende programma van activiteiten op de zorgboerderij stimuleert hen om hun vaardigheden te behouden, wat bevorderend werkt voor hun eigenwaarde en kwaliteit van leven. Proteion en De Port werken ook samen in de dagverzorging op de zorgboerderij. Tevens kan men bij De Port gebruik maken van het Volledig Pakket Thuis: alle zorg, diensten en hulp die ze ook in een zorgcentrum leveren. Zie ook de reportage over Zorghoeve De Port door LLTB TV (2011).

Reacties

(5)

Ik kom oorspronkelijk uit het gehucht Oler in de gemeente Grathem, aldaar geboren en opgegroeid. Ik ben nu 86 jaar oud en woon sinds 1958 al in Canada nabij de stad Toronto. Als jonge teenager heb ik de hele geschiedenis gevolgd over de 'beruchte' Ridders (gebroeders) Johannes Theodorus en Werner Roist van Ensebroeck, die in de jaren 1700 woonden op het Kasteel Ensebroeck. Samen met een vriend uit Oler hebben we met behulp van een wichelroede die hele platte grond in kaart gebracht, en zelfs ook nog een stuk van die enorme fundering opgegraven en bloot gelegd. Deze kaart met bijbehorend verhaal zijn nog gepubliceerd in het in 1996 verschenen boek 'Ter kerke in Grathem', uitgegeven ter gelegenheid van het 750-jarig bestaan van Parochie Sint Severinus in dat jaar.
Als je er verder iets meer over wil horen, laat me dan even weten.
Beste groeten,

Bill (Wiel) Geraats
95 Emmeloord Crescent
Unionville, Ontario
L3R 1P9 Canada
01-905-477-4618
bridgegame@sympatico.ca

Dag Bill/Wiel,

Wat een aangename surprise!, een reactie van iemand die geboren en opgegroeid is in Oler, en nu al bijna 60 jaar woonachtig in Canada. En die in 1948/1949 nog onderzoek heeft gedaan naar de fundering van het vroegere kasteel Ensebroek! Ik had namelijk nog een vraagteken of er nog iets te zien is van een restant van het kasteel, al is het maar een stuk fundering. Zodat ik daar een stukje over zou kunnen schrijven voor toeristen die er willen gaan kijken. In veel van zulke gevallen maakt men namelijk een fundering weer zichtbaar, met een informatiepaneel erbij met in tekst en beeld de geschiedenis ervan. Picknickbank erbij, zodat toeristen een broodje kunnen eten en ondertussen kunnen lezen over het vroegere kasteel. En zo kan men met bescheiden middelen er toch weer een kleine lokale toeristische attractie bij maken.

Maar helaas lees ik dat wat nog restte van de grachten, in 1957 is gedempt en dat de grond is geëgaliseerd. Dus ik begrijp dat er lokaal helemaal niets meer van is te zien. Jammer, uit toeristisch en cultuurhistorisch oogpunt. Maar in die jaren rond 1957, zo kort na de oorlog, was het belang om er landbouwgrond van te maken (dat zal er denk ik wel mee gebeurd zijn) en daarmee te zorgen voor genoeg te eten voor de bevolking, allicht groter dan het conserveren en zichtbaar maken/houden van een paar oude stenen...

Ik kon enige tijd geleden op het hele internet niets bijzonders vinden over het vroegere kasteel Ensebroek. Maar naar aanleiding van je bericht heb ik nog eens goed gezocht, en een uitgebreid artikel gevonden, getiteld 'Een bijdrage tot de geschiedenis van het kasteel Ensebroek en enkele bewoners daarvan, te Oler', verschenen in het boek 'Een gouden kerkgemeenschap. 50 jaar kerk in Kelpen-Oler 1936-1986', en samengesteld door Peter Roost, archivaris te Thorn en oud-inwoner van Kelpen-Oler. Het vertelt uitvoerig over wat die ook door jou genoemde gebroeders allemaal voor criminele dingen hebben uitgespookt. Dat was een lange lijst... Omdat lang niet iedereen het genoemde boek zal hebben, heb ik het hierboven opgenomen. Het onderzoek van jou en vriend Theo destijds wordt er ook nog in genoemd!

Hartelijke groeten en als je wellicht nog aanvullende interessante details hebt die nog niet hierboven staan, is dat welkom zodat ik wellicht nog iets kan aanvullen. Dat kan ook naar mijn mailadres frank@plaatsengids.nl
Frank van den Hoven
uitgever/hoofdredacteur www.plaatsengids.nl

Het liedje in dit artikel (Ensebrook Sjoene Hook)is geschreven door mijn vader Teng van den Heuvel uit Kelpen-Oler.

Verder wil ik U bedanken voor dit prachtige stuk.
Heb altijd interesse gehad in de geschiedenis van Kasteel Ensenbroeck.
En heb daar door de jaren ook het een en ander over verzameld.

Met vriendelijke Groet
Peter van den Heuvel.
0031637558834
Weert.

Dank voor uw aanvulling! En graag gedaan. Zoals hierboven vermeld heb ik dit prachtige stuk kunnen samenstellen dankzij de medewerking en jarenlange speurzin van enkele lokale ingewijden, waarmee ik een dergelijk lokaal belangrijk verhaal bredere bekendheid beoog te geven.
Met vriendelijke groet, Frank van den Hoven, hoofdredacteur Plaatsengids.nl

Als ik oude kaarten bestudeer komen een aantal zaken als buurtschap Ensebroek en Oler wel heel dicht bij elkaar. Je zou kunnen zeggen dat de kapel op de hoek van Ensebroekerweg en Processieweg vroeger hoorde bij Oler en nu in buurtschap Ensebroek ligt.

Reactie toevoegen