Hollandsdiep

Plaats
Buurtschap
Roosendaal
West-Brabant Baronie en Markiezaat
Noord-Brabant

Hollandsdiep

Terug naar boven

Status

- Hollandsdiep is een buurtschap in de provincie Noord-Brabant, in de regio West-Brabant, en daarbinnen in de streek Baronie en Markiezaat, gemeente Roosendaal. T/m 1996 gemeente Roosendaal en Nispen.

- De buurtschap Hollandsdiep valt, ook voor de postadressen, onder het dorp Nispen.

Terug naar boven

Naam

Naamsverklaring
Streeknaam voor een enigszins laaggelegen gebied even ten noorden van de Belgisch-Nederlandse grens. Aangezien het toponiem diep in deze streken alleen bekend is in de betekenis ‘diepe geul’, en voor de bevolking even ten zuiden van de grens het Hollands de gewone aanduiding was voor het Nederlandse gebied, gaat het hier waarschijnlijk om vernoeming naar het Hollands Diep bij Moerdijk, mogelijk als naamspeling(1).

Terug naar boven

Ligging

De buurtschap Hollandsdiep ligt 1 km ZW van Nispen, aan de Belgische grens. Gelegen O en W van de spoorlijn naar Antwerpen, rond de Hollandsdiepstraat, Nigtestraat, Honingbossenweg, Maststraat en het Spoorpad.

Terug naar boven

Statistische gegevens

De buurtschap Hollandsdiep omvat ca. 30 huizen met ca. 80 inwoners.

Terug naar boven

Geschiedenis

De ligging van deze buurtschap aan de grens met België nodigde vroeger uit tot smokkelen. Gaston Stroop (1927) die in Hollandsdiep is geboren, haalt in (103, 1996) herinneringen op aan die tijd: “Grensbewoners werden als een apart volkje beschouwd. Als men vroeg: ‘Waar woon jij?’ en men antwoordde dan: ‘Op het Hollandsdiep’, dan werd er gelijk gezegd: ‘Dan ben jij zeker een smokkelaar.’ Vanaf onze jeugd hadden wij al met smokkelen te maken. Al heel jong moest ik, bij een oom van mij die aan de grens een winkel had, halve pondjes suiker afwegen. Als de mensen van Roosendaal met de fiets kwamen, dan werd het zadel eraf gehaald en de buis helemaal met suiker gevuld. Ook margarine, de toen zeer bekende Solo, werd veel meegenomen. Het pakje Solo werd op een vetvrij papier gelegd en platgedrukt tot een paar centimeter dik. Die stopte men dan in zijn sokken met een stiekje er rond. Het vrouwvolk stopte de Solo in een moederkeszak (een losse zak onder de rok, waarin men spullen kon bewaren, red.). Wij stroopten de fietswinkels af naar oude binnenbanden. Daar werden dan stiekjes van geknipt om sigarettenvloei te bundelen, zo’n tien stuks bij elkaar. Voor een oude binnenband kregen wij tien Belgische centiemen.

Smokkelaartje spelen was ons meest geliefde spelletje. Er werd van een jutezak, gevuld met hooi, een vracht gemaakt. Dan trokken wij langs hagen en door sloten, terwijl een andere groep voor douanebeambten speelde. Op latere leeftijd was het echter geen spelletje meer, maar kwam het echte werk. Er werd door veel buitenstaanders wel mooi tegenaan gekeken, maar het was wel zwaar werk. Een vracht van 35 à 40 kilogram was normaal en als men dan naar Roosendaal, Wouw of Kruisland moest en dan dikwijls met een andere vracht terug, dan was dat geen peulenschil. Smokkelploegen van dertig man waren geen zeldzaamheid. Er waren ook twee vrouwen bij, namelijk Jeanne en Bertha Kools uit Essen. Zij deden voor een man niet onder, ook zij droegen de volle vracht.

Er werd van alles gesmokkeld. Naar Holland tabak, suiker, garen, elastiek en handdoeken. Als je dan terugkwam, bracht je aardappelen, zetters (pootaardappelen, red.), maïs, rogge of tarwe mee. In de oorlog kregen de grensbewoners die binnen de ‘vijfhonderd meter strook’ woonden (binnen die strook mochten alleen bewoners komen, red.) een boodschappenkaart. Daarop moest je dan invullen welke boodschappen je ging halen en de datum. Wanneer je werd aangehouden en je had geen kaart, dan was je alles kwijt. Er werden ook Joodse mensen gesmokkeld, dat deden wij gratis. Die moesten naar Antwerpen gebracht worden. Dat was een heel gevaarlijke klus, want als je door de Duitsers gepakt werd, was je nog niet gelukkig.”

Ook tapijten, benzine en koffie werden gesmokkeld, maar dat laatste deed men niet graag. Als je windaf liep, konden ze je al van kilometers ver ruiken. Mensen die bij het smokkelen herhaaldelijk ‘gepakt’ werden, kregen ‘de linie’. Dat hield in dat men in Roosendaal moest blijven en dat men de spoorlijn niet mocht oversteken. “Er waren ook ploegen uit Roosendaal. Die kwamen met de laatste bus van Roosendaal naar Nispen. Als zij uitstapten en gymschoentjes (smokkelschoentjes) aan hadden, dan waren er douanebeambten bij die hen terugstuurden. Het mooiste was om per trein te smokkelen. Wij kenden twee machinisten die, als zij ’s nachts een goederentrein van Essen naar Roosendaal moesten brengen, dat kwamen zeggen en zij stonden dan ’s nachts klaar. Wij gingen dan op de treeplank liggen. Bij het viaduct in Roosendaal remde de machinist vervolgens af, waardoor wij konden verdwijnen.

Toen er boter gesmokkeld werd, mochten de winkeliers in Nispen maar een paar kilo per keer verkopen. Dan reed je net zolang op en neer van de winkel naar huis tot je tien kilo had. Die deed je dan in een speciaal vest op je lichaam. Ik liep dan met mijn schop door de weilanden in De Broekakker en deed net of ik aan het mollenvangen was. Vandaaruit ging ik achterom naar het ziekenhuis in Essen en zo naar het nabijgelegen kapelleke van Loos. Daar stond dan iemand met zijn auto te wachten en kon je lossen. Als er ’s nachts gedragen werd, kwam er een melkboer van Roosendaal met paard en wagen. Die loste zijn boter in de Heijbeeksestraat. Daar konden wij dan onze vrachten gereedmaken en naar Essen of Nieuwmoer vertrekken. Maar toen deze melkboer geen boter meer durfde te brengen vanwege de pakkans, moesten wij vanuit Roosendaal vertrekken. De Belgische douane was fel op boter en als je gepakt werd, kon je rekenen op een zware geldboete of gevangenisstraf.

Een inwoner van Nieuwmoer, bekend onder de bijnaam ‘zotte Charl’, kan ervan meepraten. Die reed samen met zijn zwager met een bus werkvolk naar de Lipsfabriek in Dordrecht. Hij werd verdacht van botersmokkel maar de douane kon niets bewijzen. Op een goede dag (voor hem een slechte dag) kwam hij tegen de middag terug vanuit Dordrecht. Het was flink warm. De douane riep hem binnen en ze begonnen hem te ondervragen en hielden hem een paar uur aan de praat. Intussen stond de bus in de gloeiende zon bij café Den Tol, net over de grens in Essen, voor de deur. Je kunt wel begrijpen wat er gebeurde. De boter die tussen het plaatwerk en de bekleding zat, begon te smelten en liep er in straaltjes onderuit. Het was gebeurd met werkvolk rijden. ‘Zotte Charl’ kon direct een poos met ‘vakantie’.

In de jaren zestig werd op het vliegveld Seppe altijd autocross gereden. Daar waren ook vier crossers uit Antwerpen bij, die hadden het goed bekeken. Als zij kwamen crossen, kwamen zij met een vrachtauto waar hun crossauto instond. Als zij dan aan de grens kwamen, gingen zij eerst een pintje drinken en vroegen dan aan de douane of die er ook eentje lustte, wat niet afgeslagen werd. ‘Mannen’, zei de douane, ‘ziet dat ge wint.’ Maar zij wonnen altijd, want zij brachten alvast hun bekers mee. Die cross was voor hen maar een afleidingsmanoeuvre. Als de cross voorbij was, werd eerst ongeveer 1.500 kg boter achter een valse wand geladen. Crossauto erin en zij vertrokken weer. Wanneer zij dan aan de grens kwamen, begonnen de crossrijders met hun bekers te zwaaien en riepen dat zij gewonnen hadden. Zij waren zo brutaal dat zij hun vrachtauto’s voor het kantoor parkeerden en wederom met de douane een paar pintjes gingen drinken, waarna zij rustig verder naar huis reden”, aldus Gaston Stroop.

Reactie toevoegen